
Jurisprudentie
AX0753
Datum uitspraak2006-05-10
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507123/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507123/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: het college) appellante onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om op een aan de voorzijde van het perceel aan de [locatie] te Appelscha gelegen stuk grond de aanwezige tuinmaterialen en tuinbeplanting en het aan de weg geplaatste hek te verwijderen, alsmede om op het perceel weer een zogenaamd gemengd bosplantsoen te creëren, bestaande uit Lijsterbes, Amerikaanse Eik, Vuilboom en Amerikaanse Vogelkers.
Uitspraak
200507123/1.
Datum uitspraak: 10 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1032 van de rechtbank Leeuwarden van 29 juni 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: het college) appellante onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om op een aan de voorzijde van het perceel aan de [locatie] te Appelscha gelegen stuk grond de aanwezige tuinmaterialen en tuinbeplanting en het aan de weg geplaatste hek te verwijderen, alsmede om op het perceel weer een zogenaamd gemengd bosplantsoen te creëren, bestaande uit Lijsterbes, Amerikaanse Eik, Vuilboom en Amerikaanse Vogelkers.
Bij besluit van 30 juli 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.F.M. Jungerman, gemachtigde, is verschenen. Appellante is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 22 december 1998 hebben ambtenaren van de gemeente Ooststellingwerf geconstateerd dat het stuk grond - eigendom van Staatsbosbeheer, maar op grond van een bruikleenovereenkomst in gebruik bij appellante - grenzend aan de voorzijde van het perceel [locatie] - destijds in eigendom van [voormalige eigenares] - is veranderd van bos in tuin, hetgeen in strijd is met de bestemming van het perceel (bosgrond). Tevens is geconstateerd dat op dat stuk grond een hekwerk zonder vergunning is geplaatst.
[voormalige eigenares] heeft het stuk grond aan de voorzijde van de [locatie] op 1 maart 1997 van Staatsbosbeheer in bruikleen verkregen. Zij heeft met het stuk grond haar bestaande tuin vergroot.
Eind 1999 heeft appellante het perceel [locatie] van [voormalig eigenares] in eigendom en het stuk grond van Staatsbosbeheer in bruikleen verkregen.
Op 11 september 2004 heeft appellante de eigendom van het perceel [locatie] aan [eigenaar] overgedragen. Tevens heeft [eigenaar] het stuk grond van Staatsbosbeheer in bruikleen verkregen.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante geen rechtens te honoreren belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat beroep.
De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante geen eigenaar of gebruiker meer is van het betreffende perceel, dat het college appellante bij brief van 21 september 2004 heeft medegedeeld dat in verband met de eigendomsoverdracht van het perceel de bestuursdwangaanschrijving haar niet meer regardeert en dat in het primaire besluit is aangegeven, hetgeen ter zitting is herhaald, dat de eventuele kosten die aan de zijde van het college moeten worden gemaakt om het perceel in de oorspronkelijke staat terug te brengen, niet op appellante maar op [voormalig eigenares] als overtreder zullen worden verhaald.
2.3. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij het perceel van de nieuwe eigenaar […] huurt en er belang bij heeft dat de huidige beplanting en het hekwerk op het stuk grond van Staatsbosbeheer worden gehandhaafd, zodat de rechtbank haar ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
2.4. Appellante heeft evenwel in de beroepsprocedure niet gesteld dat zij ten tijde van de aangevallen uitspraak het perceel van [eigenaar] huurde. Zij heeft in de motivering van het beroep slechts gesteld dat zij geen eigenaar meer is van het perceel, zodat zij niet aan de bestuursdwangaanschrijving kan voldoen. Daarbij heeft zij niet aangegeven dat zij het perceel nog wel in gebruik heeft en evenmin dat zij het stuk grond van Staatsbosbeheer nog in gebruik heeft op grond van de bruikleenovereenkomst, in welk geval zij aan de aanschrijving zou kunnen voldoen. Voorts heeft appellante niet schriftelijk gereageerd op het verweerschrift waarin het college zich op het standpunt stelt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu appellante heeft aangevoerd dat zij van het perceel geen eigenaar meer is. Evenmin is appellante ter zitting van de rechtbank verschenen waar zij nog op het standpunt van het college had kunnen ingaan. Ten slotte heeft appellante haar stelling in het hoger-beroepschrift dat zij het onderhavige perceel huurt, in het geheel niet onderbouwd en heeft zij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid het hoger beroep ter zitting toe te lichten.
Gelet op het vorenstaande biedt hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellante geen procesbelang had. De rechtbank heeft het beroep van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006
202.